|
De toggenburger in Drenthe door de jaren heen. Reeds in
de oudheid werden geiten gehouden als huisdier. Aangenomen mag worden dat ook in
Drenthe door de eeuwen heen geiten werden gehouden, hoewel hier niet veel over
bekend is. Nog geregeld worden resten van zeer oude bewoning aangetroffen in
Drenthe; over de huisdieren die gehouden werden valt echter weinig te zeggen. Een
initiatief werd genomen door het Drents Landbouw Genootschap. Een initiatief dat
gestalte kreeg in de vorm van het importeren van dieren uit het buitenland. Bijna
alle verenigingen gingen over op het fokken van de toggenburger. Een drietal
verenigingen hield zich bezig met het fokken van het saanen ras, maar zijn in
1930 ook overgestapt op de toggenburgerfokkerij. Toch is men buiten Drenthe de toggenburger gaan waarderen. Op de landelijke keuring te Utrecht in 1938, was er zeer grote belangstelling voor de toggenburger, waaronder een groot aantal kopers. In 1946 organiseerde een aantal mensen uit Voorburg en omgeving een excursie naar de provincie Drenthe, om daar kennis op te doen met het toggenburgerras. In 1973 werd zelfs een studiedag over de toggenburger gehouden bij cafe Koopman in Beilen. Deze dag werd door 220 mensen bezocht. Een zeer waardevolle dag voor de toggenburger liefhebber. Er werden geiten gepresenteerd van zeer hoge kwaliteit. Omdat
toggenburgers praktisch alleen in Drenthe werden gehouden, was het gevaar van
inteelt aanwezig. Voor bloedverversing moest daarom over grens worden gezocht,
en wel in Zwitserland. Aangezien het veel te duur was om een aankoopcommissie
naar Zwitserland te sturen, werd besloten de bokken via het Ministerie van
Landbouw binnen te halen. Door het ministerie werd een subsidie beschikbaar
gesteld. Voor het importeren van een volbloed toggenburger geit of bok werd een
bedrag van fl.30,- uitgekeerd. De daarop volgende jaren werden gekenmerkt door een stilstand in de ontwikkeling van de fokkerij. Dit werd veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog, waarin door voedseltekorten veel bokken en geiten het moesten afleggen. De verenigingen hadden in die periode, zoals in de verslagen staat, een kwijnend bestaan. Daar komt bij dat door de heersende mond- en klauwzeer geen dieren konden worden geïmporteerd. Dat er grote behoefte was aan nieuw materiaal, blijkt uit het feit dat er een subsidie van fl. 30,-- beschikbaar werd gesteld voor diegenen die een geit of bok konden invoeren. Pas in
1922 werden er weer dieren ingevoerd. Om hoeveel dieren het ging is niet bekend.
Toch kan gesteld worden dat door de import van dieren uit Zwitserland en ook in beperkte mate uit Duitsland, er een duidelijke verbetering is opgetreden bij de geitenstapel in onze provincie. Dit, ondanks het feit dat de dieren uit Zwitserland langharig waren en licht van kleur, wat de bokken ook vererfden. In Drenthe streefde men er naar een kortharige chocoladebruine geit te fokken. Positief aan de geïmporteerde dieren, was het zware beenwerk en de goede ontwikkeling. Bij de
stamboekopname in de beginjaren werden in eerste instantie witten vlekken bij
geiten toegestaan, langharigheid daarentegen niet. Bij de bokken werd beide niet
toegestaan. Niet veel later werden witte vlekken bij geiten ook niet meer
geaccepteerd. Eveneens werden gehoornde dieren niet langer opgenomen in het
stamboek. In 1938
werden de eisen voor keurstamboekgeiten aangescherpt, te weten: - goede bouw, kleur en beharing Vanaf 1945 wordt besloten, geiten met vlekken en/of een witte onderbuik, niet meer in het stamboek op te nemen. Voor een aantal fokkers was dit een ingrijpend besluit. Volbloed lammeren werden direct na de geboorte gemerkt, door middel van het knippen van gaatjes in de oren. Begin jaren vijftig werden er letters aangeschaft, hiervoor werd de letter D van Drenthe gebruikt. Volbloed
toggenburgerbokken en/of gekruiste bokken werden uitgezet bij verenigingen, die
volgens een bepaalde roulatie om de zoveel jaar verhuisden. De bokken kwamen
niet in het bezit van de verenigingen, maar bleven eigendom van de Provinciale
Bond. Bij verenigingen met meer dan 100 melkgeiten werden twee dekbokken
gestationeerd. Bij
constatering van slechte verzorging, werden de verenigingen hierop aangesproken
en eventueel beboet. Dit laatste is een keer gebeurd in 1934. De toestand van de
bok was dermate slecht, dat deze moest worden afgemaakt. De betreffende
vereniging werd beboet met fl. 7,50. Bij sterfte van een bok werd in de
oorlogstijd fl. 10,- in rekening gebracht bij de betreffende vereniging. Fl.
20,- werd in rekening gebracht, als er in dergelijke gevallen geen veearts was
geraadpleegd. Anderzijds werden ook kleine premies toegekend aan diegenen die
goed zorgden voor de bokken. Een doorstart van het fokstation na de oorlog was helaas niet haalbaar, omdat er niemand te vinden was, die de verzorging van de jonge bokken op zich wilde nemen. De opfok van de jonge bokken kwam weer bij de fokkers te liggen. Voor deze opfok werd een vergoeding betaald door de Provinciale Bond. Als eis werd gesteld dat de bok vruchtbaar moest zijn. In 1954
werden de bokken voor het eerst gemeten. Verschillende onderdelen werden
beoordeeld, namelijk: de schofthoogte (S.H.), romplengte (R.L.), kruisbreedte
(K.B.), borstbreedte (B.B.), borstomvang (B.O.) en de pijpomvang (P.O). |